Prinsjesdag 2014

Op Prinsjesdag heeft het kabinet de begroting voor 2014 gepresenteerd. Deze begroting is een verdere uitwerking van de plannen die de regering eerder maakte in het regeerakkoord en het sociaal akkoord. In de komende periode worden deze eerder gemaakte afspraken verder uitgewerkt en uitgevoerd. Wij hebben de voorgenomen maatregelen voor u uitgewerkt in vier onderdelen:

• Arbeidsmarkt en ontslagrecht
• Ziekte en arbeidsongeschiktheid
• Pensioen en AOW
• Sectorale voorstellen

Arbeidsmarkt en ontslagrecht

Bestrijding werkloosheid:
Het kabinet heeft 600 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de medefinanciering van plannen van werkgevers en werknemers die bijdragen aan behoud van werk. Daarnaast wordt speciale aandacht besteed aan de arbeidsmarktpositie van ouderen en jongeren. Er wordt extra geïnvesteerd in de aanpak van jeugdwerkloosheid.

Modernisering ontslagrecht: Per 2016 wil het kabinet het ontslagrecht moderniseren. De bescherming van werknemers staat niet ter discussie. Wel wordt het ontslagrecht eerlijker en eenvoudiger door, afhankelijk van de reden van ontslag, één ontslagroute voor te schrijven voor alle werknemers. Alle werknemers krijgen na een dienstverband van minimaal twee jaar recht op een vergoeding die kan worden gebruikt voor omscholing naar ander werk. Er wordt daarnaast sneller zekerheid geboden aan werknemers en werkgevers en de ontslagvergoeding gaat geleidelijk omlaag. Flexwerkers krijgen meer zekerheid en meer bescherming.

Hervorming WW: De overheid stelt voor om de WW vanaf 2016 geleidelijk te hervormen. De wettelijke maximale duur van de WW wordt tussen 2016 en 2019 stap voor stap teruggebracht van 38 maanden naar twee jaar. In cao’s kunnen werkgevers en werknemers afspraken maken over aanvullingen. Door in te zetten op van-werk-naar-werkbegeleiding en scholing, en door de maximale duur van de WW te beperken, wordt de WW activerender. Dit kan bijdragen aan een zo snel mogelijke terugkeer op de arbeidsmarkt van de mensen die werkloos worden. Op deze manier worden de mensen voor de arbeidsmarkt behouden en wordt de (langdurige) werkloosheid teruggedrongen.

Verhoging arbeidsmobiliteit ouderen: De modernisering van het ontslagrecht kan volgens het kabinet de mobiliteit van toekomstige ouderen ondersteunen. Al in 2014 en 2015 komt er extra geld beschikbaar voor werkgevers en werknemers om duurzame inzetbaarheid te bevorderen, bijvoorbeeld door goede afspraken te maken over (bij)scholing en mogelijkheden voor aanpassing of ontbinding van het arbeidscontract.

Afschaffing stamrechtvrijstelling: Per 1 januari 2014 wil het kabinet de zogenaamde stamrechtvrijstelling afschaffen voor toekomstige ontslagvergoedingen. Daarmee is het niet langer mogelijk met fiscaal voordeel een ontslagvergoeding te storten in een stamrecht. Met een stamrecht kan een periodieke uitkering worden geregeld, bijvoorbeeld als aanvulling op een werkloosheids- of pensioenuitkering. Over de ontslagvergoeding moet dan in het jaar van ontvangst direct belasting worden betaald. Deze kan niet meer worden gebruikt voor een fiscaal gunstige inkomensaanvulling op langere termijn.
Voor bestaande stamrechten wordt het mogelijk om de volledige aanspraak bij banken, verzekeraars of bij een stamrecht-bv in één keer op te nemen. Daarvoor wordt per 1 januari 2014 het fiscale afkoopverbod afgeschaft en geldt er een belastingkorting van 20% bij volledige opname van het stamrechttegoed in 2014. Het blijft daarnaast mogelijk om bestaande stamrechten als inkomensaanvulling periodiek te laten uitkeren.
Beide maatregelen leiden in het jaar van ontvangst of opname mogelijk tot een hogere belastingdruk en kunnen gevolgen hebben voor inkomensafhankelijke regelingen.

Calamiteitenregeling: In 2014 wordt de calamiteitenregeling ingevoerd. De regeling voorziet in een verstrekking van WW-uitkeringen in geval van winterse of andere buitengewone niet-economische omstandigheden. Deze regeling vervangt de regeling onwerkbaar weer in de WW en de werktijdverkortingsregeling (WTV).


Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Participatiewet: In 2014 bereiden het Rijk, de gemeenten, sociale partners en andere organisaties de beoogde invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 voor. Deze wet biedt ondersteuning aan mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Uitgangspunt is dat iedereen de kans krijgt om volwaardig mee te doen in de samenleving, bij voorkeur via een reguliere baan.
Vanaf 2015 wordt de toegang tot de Wajong beperkt tot mensen zonder arbeidsvermogen. Mensen die nu al een Wajong-uitkering hebben worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Als zij arbeidsvermogen hebben en zijn aangewezen op ondersteuning, behoren zij tot de doelgroep van de Participatiewet.
De Wsw wordt met ingang van 1 januari 2015 afgesloten voor nieuwe instroom. Hiermee ontstaat één regeling voor mensen met arbeidsvermogen. Mensen die (nog) niet in een reguliere baan kunnen werken, kunnen op basis van de Participatiewet in een beschutte werkomgeving aan de slag. Daarnaast zijn er in het sociaal akkoord extra middelen uitgetrokken voor loonkostensubsidies.

Arbeidsbeperking: In 2014 komen de eerste 5000 banen beschikbaar voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze banen maken deel uit van de afspraken uit het sociaal akkoord om 125.000 banen voor mensen met een arbeidsbeperking beschikbaar te maken. Als er niet voldoende banen worden gerealiseerd dan voert het kabinet alsnog een extra wettelijke regeling in.

Tegemoetkoming arbeidsongeschikten: De tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (AO-tegemoetkoming) op grond van de Wet Tegemoetkoming Chronisch Zieken en Gehandicapten (WTCG) wordt verlaagd.

Invoering premiedifferentiatie ziektewet: In 2014 wordt premiedifferentiatie ingevoerd in de financiering van ZW-uitkeringslasten. Dit zorgt voor meer prikkels bij werkgevers om ziekteverzuim te voorkomen en te beperken.

Afschaffing arbeidsverledeneis ziektewet: In het sociaal akkoord is opgenomen dat de arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de ZW niet doorgaat. Dit betekent dat de ZW niet langer opgedeeld wordt in een loongerelateerde en een minimumloongerelateerde periode op basis van arbeidsverleden. Ook is afgesproken dat de sociale partners innovatieve werkwijzen gaan ontwikkelen die de re-integratie van vangnetters bevorderen. Deze werkwijzen worden vanaf 2014 ingevoerd.


Pensioen en AOW

Versnelde verhoging AOW-leeftijd:
De AOW-leeftijd wordt sneller verhoogd naar 66 in 2018 en 67 in  2021 (in plaats van 2023, zoals eerder wettelijk vastgelegd) en vervolgens aan de levensverwachting gekoppeld. Het wetsvoorstel waarin deze leeftijdsverhoging is uitgewerkt wordt naar verwachting in het voorjaar van 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. Voor mensen die per 1 januari 2013 al deelnemen aan een vut- of prepensioen regeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de leeftijdsverhoging van de AOW is er een overbruggingsregeling.

Regels samenwonen: De regels met betrekking tot samenwonen worden eenvoudiger. Ouderen die nog een eigen huis hebben waar ze ook de financiële lasten van dragen gelden per 2015 per definitie als niet-samenwonend. Hierdoor ontvangen zij de hogere AOW-uitkering voor alleenstaanden van 70%.


Partnertoeslag AOW: Voor gepensioneerden met een nog werkende jongere partner wordt de AOW-toeslag afgebouwd met 20%. Deze afbouw geldt alleen voor gepensioneerden die naast hun AOW een inkomen hebben van meer € 50.000.

Ouderencomponent huishoudentoeslag: Vanaf 2015 wordt gefaseerd een huishoudentoeslag ingevoerd. In 2015 worden de fiscale ouderenkortingen samen met de MKOB omgezet in een inkomensafhankelijke toeslag op de zorgtoeslag (ouderencomponent huishoudentoeslag). De zogenoemde MKOB, Wet Mogelijkheid Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen, wordt afgeschaft. De toeslag wordt afhankelijk van de AOW-opbouw. De vermogenstoets die nu nog op de zorgtoeslag en het kindgebonden budget wordt toegepast, wordt vervangen door een gestaffelde vermogenstoets, die ook gaat gelden voor de ouderencomponent.

Beperking nabestaandenuitkering: De ANW-duur voor nieuwe instroom wordt vanaf 1 juli 2014 beperkt tot 1 jaar. Voor nabestaanden die nu al een Anw-uitkering hebben verandert er niets. Het kabinet vindt de huidige ANW-duur niet genoeg gericht op participatie, omdat blijkt dat nabestaanden relatief weinig werken. Eerder dit jaar is al besloten dat de halfwezenuitkering komt te vervallen en dat de ANW wordt verhoogd voor nabestaanden met een kind jonger dan 18 jaar. Door de integratie met de ANW is de halfwezenuitkering ook  inkomensafhankelijk geworden en eindigt deze bij hertrouwen of samenwonen van de nabestaande. Voor iedereen die op 1 april 2013 al een  uitkering kreeg, gaat deze verandering in op 1 oktober. Voor uitkeringen na 1 april is deze wijziging al op 1 juli ingegaan.

Nieuw Financieel Toetsingskader: Het kabinet wil ervoor zorgen dat ons pensioenstelsel ook in de toekomst bestand is tegen financiële klappen. Hierbij moeten de belangen van zowel jong als oud goed zijn gewaarborgd. Staatssecretaris Klijnsma stuurt nog dit jaar de nieuwe pensioenregels in het zogenoemde Financieel Toetsingskader naar de Tweede Kamer.

Versobering Witteveenkader: Het kabinet wil bijna 3 miljard bezuinigen door het verlagen van de aftrek van pensioenpremies. Nu kunnen werknemers maximaal 2,25% van hun salaris belastingvrij voor hun pensioen sparen. Dat zou in 2015 maximaal 1,75% moeten worden. Met de verlaging van het opbouwpercentage binnen het zogeheten Witteveenkader hoopt het kabinet een beperking van de pensioenpremies en een hoger beschikbaar inkomen te stimuleren. Daarnaast wordt het fiscaal aantrekkelijk sparen voor het pensioen versoberd en beperkt tot een inkomen van 100 duizend euro.

Sectorale voorstellen

Nieuwe taken voor gemeenten:
Het kabinet maakt de keuze voor een taakverschuiving van rijk naar gemeenten op het gebied van sociale zekerheid, langdurige zorg en jeugdzorg. Gemeenten worden in 2014 en 2015 verantwoordelijk voor jeugdzorg, werk en inkomen en zorg aan langdurig zieken en ouderen. Een deel van deze taken hebben zij nu ook al, een deel nemen zij over van de Rijksoverheid. Gemeenten moeten die nieuwe taken goed aankunnen. Zij kunnen daarvoor met elkaar samenwerken of fuseren. Het Rijk biedt hen financieel en organisatorisch maximale vrijheid hun nieuwe taken uit te voeren.

Gehandicapten in de publieke sector: De publieke sector neemt vanaf 2014 per jaar 2.500 gehandicapten in dienst.

Afdrachtvermindering onderwijs: Het kabinet schaft afdrachtvermindering onderwijs met ingang van 1 januari 2014 af. Vanaf dat moment zal een nieuwe, vervangende subsidieregeling gaan gelden. Deze regeling zal vallen onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Bezuinigingen Rijksdienst: Vanaf 2016 moet de Rijksdienst 1,1 miljard euro bezuinigen. Deze bezuiniging komt bovenop eerder afgesproken kortingen vanaf 2011 op de personeelskosten en materiële uitgaven van ruim 3 miljard euro. Dat uit zich ook in een verkleining van de Rijksdienst tot 2018 met 8 tot 12 % van het personeel; naar verwachting zo’n 15.000 arbeidsplaatsen.

Personeelsbeleid Rijk: Om gedwongen ontslagen bij het Rijk te voorkomen, worden meer ambtenaren 'van werk naar werk' begeleid. Bijzondere aandacht krijgen gehandicapten, jongeren, vrouwen en medewerkers in lage loonschalen. Vanaf 2014 neemt de Rijksoverheid jaarlijks 100 trainees aan en komen er 4.000 stageplekken.

Onderwijs: Mensen die in het onderwijs werken krijgen er vanaf 2014 salaris bij, er zijn afspraken gemaakt over 3000 banen voor jonge leraren en er wordt een totaalpakket van 689 miljoen euro aan investeringen in het onderwijs doorgevoerd. Ook zijn er in het Nationaal Onderwijsakkoord afspraken gemaakt over:
- een impuls voor de werkgelegenheid in het primair en voortgezet onderwijs, waardoor in 2014 3.000 jonge leraren extra een baan kunnen krijgen of behouden;
  - tijd en middelen voor leraren voor nascholing;
- vermindering van werkdruk en van administratieve verplichtingen voor de leraar; er komt een onderzoek naar administratieve rompslomp in het onderwijs;
- de ruimte voor primaire arbeidsvoorwaarden;
- modernisering van de secundaire arbeidsvoorwaarden.

Topinkomens bestuurders (semi)overheid: Bestuurders binnen de (semi)overheid mogen niet meer verdienen dan een minister. Nu ligt het maximumsalaris in deze sector nog op 130% van een ministerssalaris. Uiteindelijk moet die norm ook gelden voor niet-bestuurders.

Vraag? Stel hem gerust aan één van onze teamleden.

Bij Bond is er altijd een luisterend oor. Op zoek naar een oplossing voor uw financiële vraagstuk? Het begint met een e-mail naar één van onze teamleden.